Voer. Mand. Speeltje. Korting.rondsnuffelen

De Noorse Lundehond

Standaard

Algemene indruk:
De Noorse Lundehond is een kwadratische spitshond, klein, verhoudingsgewijs licht, met duidelijke secundaire geslachtskenmerken. Sterke benen met minstens 6 tenen aan alle voeten, waarvan tenminste 5 tenen aan de voorvoeten en 4 aan de achtervoeten deel moeten nemen aan de voortbeweging van de hond.

De staart wordt ringvormig of licht gekruld over de rug gedragen, danwel hangend. Alert, vol energie en een levendig temperament.

Hoogte: reu: 35 – 38 cm teef: 32 – 35 cm

Gewicht: reu ongeveer 7 kg. teef: ongeveer 6 kg. Aan de hond met de vermeldde maximum maten mag geen voorkeur worden gegeven tegenover een kleinere, voor het overige goede hond.

Hoofd:Droog, van gemiddelde breedte, wigvormig. Schedeldak lichtgewelfd, vooruitstekende randen van de oogkas. Duidelijke, doch geen scherpe stop.
Een wigvormige snuit van gemiddelde lengte, de neusrug enigszins bol. Bij voorkeur een schaargebit. Een tanggebit, een matige onderbeet of het ontbreken van premolaren in zowel de boven- als de onderkaak, is vrij normaal en mag de kwalificatie niet beïnvloeden.
Iets schuinstaande oogkassen, geen uitpuilende ogen. De iris is geel/bruin met een bredere of smallere donker-bruine ring rond de pupil. Driehoekige oren van gemiddelde grootte, breed aan de basis, rechtop gedragen, zeer beweeglijk. Zij hebben de byzondere eigenschap het kraakbeen rond de gehooringang in staat is zich samen te trekken, de oorschelp op een merkwaardige wijze te vouwen, naar boven gedraaid, naar achteren of in een rechte hoek omhoog zodat de gehoorgang wordt gesloten.
foto gemaakt door M.Skog
Hals: Droog, van gemiddelde lengte, tamelijk sterk met een nogal dikke kraag.

Lichaam: Kwadratisch. Sterke, rechte rug, verhoudingsgewijs licht hellend kruis. Een lange borstkas van gemiddelde breedte, relatief diep en ruim, niet tonvormig. Buiklijn iets opgetrokken.

Staart: Hoog aangezet, vrij kort met dichte beharing maar geen “vlag”. Ringvormig of lichtelijk gekruld over de ruglijn of hangend gedragen.De staart mag niet zo gekruld zijn als bijv. bij de Noorse Buhund en Noorse Elandhond. De punt van de staart mag niet te veel over de zijkant of langs de flank. Wanneer, bij voorbeeld, een geur of een geluid de aandacht trekt, hangt de staart licht gebogen naar achteren.
Voorbenen: Niet opvallend gehoekt. Rechte onder-armen. Ovale, iets naar buiten gedraaide voeten met tenminste 6 tenen waarvan 5 deel uitmaken van het voortbewegen van de hond. Aan iedere voet acht voetkussens.
De inwendige samenstelling van de teen bestaat uit een driedelig en een tweedelig teengewricht, die met de overeenkomstige pezen en spieren, de voet een sterk uiterlijk geven.

Achterbenen: Gematigd gehoekt, sterk met gespierde boven- en onderbenen. Ovale, met naar buiten gedraaide voeten met tenminste 6 tenen waarvan er 4 deelnemen aan de ondersteuning van de hond. Zeven voetzolen omdat de grote middelste en de voetzool tussen teennr. 0 en 1 zijn vergroeid tot een geheel, de middelste voetzool lijkt daardoor naar achteren verlengd te zijn.

Wanneer de hond op een normale vlakke grond staat, zullen de teenkussens gewoonlijk het gewicht dragen. De houding van de achterbenen is iets nauw.

Gangwerk: Licht en veerkrachtig. Het verplaatsen van de voorbenen gaat met een karakteristieke rond- draaiende beweging. Evenwijdige achterbeen beweging. Vacht: Zachte ondervacht. Dichte, ruige bovenvacht. Kort op het hoofd en de voorzijde van de benen. Overvloediger rond de hals en de achterzijde van de dijen.

Kleur: Roodachtig bruin tot vaalrood met min of meer zwarte haarpunten, allen met witte aftekeningen. De uitgegroeide hond heeft gewoonlijk meer zwart in de bovenvacht dan de jonge hond.

De reuen moeten twee duidelijk normale, volledig in het scrotum ingedaalde, testikels hebben.