Voer. Mand. Speeltje. Korting.rondsnuffelen

De Bearded Collie


Al heel wat jaartjes de viervoetige huisvriend voor menigeen, en heel vaak die hond waar je altijd al van hebt gedroomd. De bearded Collie is betrouwbaar, lief, aanhankelijk, luidruchtig, ondeugend, meestal waaks en vriendelijk voor vriend en vijand. Algemeen Verschijning De Bearded Collie moet attent zijn, aktief en vol zelfvertrouwen.
Het temperament moet dat zijn van een standvastige, intelligente, werkende hond, zonder tekenen van nervositeit of agressie.

Karakteristieken:
Een lenige, aktieve hond, langer dan hij hoog is, met een verhouding van ca. 5:4. Hoogte gemeten vanaf de schoft en lengte vanaf de borst tot het zitbeen.

Teven mogen iets langer zijn. De hond moet, hoewel stevig gebouwd, voldoende daglicht onder het lichaam laten zien en mag er niet te zwaar gebouwd uitzien. Een levendige, onderzoekende uitdrukking is een opvallende en belangrijk kenmerk van dit ras.

Hoofd :
Het hoofd moet in verhouding zijn met de rest van het lichaam van de de hond. De schedel is breed, vlak en vierkant. De afstand tussen de stop en de occiput (jachtknobbel) is hetzelfde als de afstand tussen de ooropeningen. De voorsnuit is sterk en even lang als de schedel zodat het geheel een effect geeft van een hond met een sterke voorsnuit en voldoende ruimte voor de hersenen.

De stop moet matig diep zijn. De neusspiegel is groot en vierkant, meestal zwart, maar sluit aan bij de vachtkleur bij de blauwe en bruine honden. De neus en lippen moeten effen gekleurd zijn zonder stippen of vlekken. De kleur van de lippen en oogranden moeten dezelfde zijn als die van de neus.
Ogen:
De oogkleur moet harmonieren met de kleur van de vacht. De ogen moeten wijd uiteenstaan en groot, zachtmoedig en vriendelijk zijn, maar niet uitpuilend. De wengbrauwharen buigen naar boven en dan naar voren, maar niet zo lang, dat ze de ogen bedekken.
Oren:
De oren zijn middelmatig lang en hangen. Wanneer de hond oplettend is worden de oren aan de basis opgetrokken tot gelijk met de schedel, maar niet erboven; zo de breedte van de schedel schijnbaar verbredend.

Tanden:
De tanden zijn groot en wit. De snijtanden van de onderkaak staan precies achter tegen de snijtanden van de bovenkaak (dus een schaargebit); hoewel een tanggebit ook is toegestaan. Een volledig gebit van 42 elementen is gewenst.

Hals:
De hals moet lang zijn, gespierd en licht gebogen.

Voorhand:
De schouderbladen moeten goed schuin naar achteren liggen. Een lijn getrokken door het midden van het schouderblad, in de lengterichting, moet een rechte hoek (90 graden) vormen met het opperarmbeen.

De toppen van de schouderbladen moeten alleen van elkaar gescheiden zijn door de ruggegraat, maar moeten vandaar naar buiten wijken, voldoende on ruimte te geven aande gewenste ribwelving.

De voorbenen moeten recht zijn en loodrecht staan en bedekt met ruig haar rondom. De middenvoet moet soepelzijn, doch mag geen zwakte vertonen.

Lichaam:
De lengte van de rug moet komen van de lengte van de ribbenkast en niet van de lendenen. De rug moet recht zijn en de ribben goed gewelfd bij de aanzet, maar niet tonvormig. De lendenen moeten sterk zijn en de borst diep, om zo voldoende ruimte te geven voor hart en longen.
Achterhand:
De achterhand is goed gespierd met twee goede dijen, goed gebogen kniegewrichten en lage hakken. De hak staat loodrecht op de grond en staat in normale stand juist achter de lijn, die vanaf het zitbeen loodrecht naar de grond wordt getrokken.

Voeten:
De voeten moeten ovaal van vorm zijn met sterke voetzolen. De tenen zijn gebogen en liggen dicht tegen elkaar aan. Ze zijn goed behaard, zo ook tussen de teenkussens.
Staart:
De staart is laag aangezet, zonder haak of krul, en is lang genoeg om met de laatste wervel tenminste de punt van de hak te raken. Hij wordt laag gedragen, met aan het eind een opwaartse buiging bij het staan of lopen, maar mag bij grotere snelheid hoger gedragen worden, echter nooit over de rug. De staart moet overvloedig met haar bedekt zijn.

Gangen:
Het gangwerk behoort soepel, vloeiend en goed uitgrijpend te zijn en met een minimum aan inspanning veel grond te beslaan.

Vacht:
De vacht moet dubbel zijn met een dichte, zachte, wollige ondervacht. De bovenvacht moet recht, hard en ruig zijn, beslist niet wollig en zonder krul, hoewel een lichte slag is toegestaan. De lengte en dichtheid van de vacht moet voldoende zijn om een beschermende vacht te vormen en om de vorm van de hond te vergroten, maar niet zoveel, dat de vacht de lijnen van het lichaam verdoezelt. De vacht mag op, geen enkele wijze worden getrimd. Beharing op het hoofd: de neusrug moet spaarzaam bedekt zijn met haar, dat aan de zijkanten iets langer mag zijn om juist de lippen te bedekken. Vanaf de wangen, de onderlippen en van onder de kin wordt de vacht naar de borst toe steeds langer en vormt zo de typische baard.

Kleur:
De kleuren zijn: leikleurig, roodachtig bruin, zwart, blauw en zandkleurig in iedere nuancering, met of zonder witte aftekeningen. Als de hond wit heeft, mag dit alleen op de voorsnuit, op, de schedel als bles, aan de staartpunt, op de borst, benen en voeten; indien aan de hals, niet achter de schouder, uitgaande van de inplanting.

Ook mag er geen wit zijn boven de hakken op de buitenzijde van de achterbenen. Enige tanaftekening is toegestaan op de wenkbrauwen, binnen de oren, op de wangen, onder de startaanzet en op de benen tussen de lichaamskleur en het wit.

Maten:
De ideale maat, gemeten op de schouder, is voor reuen 53-56 en voor teven 51-53 cm. Algehele kwaliteit en lichaamsverhoudingen zijn belangrijker dan de maat zelf; maar een te grote afwijking van de ideale maat moet niet worden aangemoedigd. Reuen moeten twee normale teelballen hebben, die volledig in het scrotum zijn ingedaald.